Bijzondere ervaringen rond het sterven

Regelmatig hoor(de)  ik in mijn pastorale praktijk: ‘Pastor, u zult mij misschien niet geloven, maar ik heb een tijd geleden toch zó iets vreemds meegemaakt…’ En vervolgens komt er een heel persoonlijk verhaal of een ervaring die niet binnen de categorie ‘normaal’, bewijsbaar of meetbaar valt. Vaak gaan ze een leven lang mee en vergeten worden ze zelden.

Ik wil graag een aantal van die verhalen hier vermelden, maar tegelijkertijd wil ik er niets mee bewijzen. Ieder mag er van denken wat hij/zij wil.

Wat ik wél hoop aan te geven is, dat er in het leven ervaringen kunnen zijn die ons mogelijk iets willen vertellen over ‘dat land achter de horizon van ons menselijk bestaan’. Want als je gelooft dat de Eeuwige onze wereld en onze werkelijkheid heeft geschapen, waarom zou Hij dan ook niet in staat zijn om een – voor ons ondenkbare / onbewijsbare – werkelijkheid ná dit leven te creëren?

Ik waarschuw u wel…

Een ex-soldaat vertelde mij het volgende. Hij woonde voor de laatste wereldoorlog met zijn familie op een plantage in Nederlands Indië. Zoals gebruikelijk hadden ze veel personeel, onder andere een baboe: een vrouw die de kinderen verzorgt. Zijn vader werd na een aantal jaren overgeplaatst naar een andere plantage op een ander eiland, maar de baboe was al op leeftijd en wilde niet meeverhuizen. Ze had recht op een klein pensioen. Zijn vader had alleen geen zin om, wanneer zij zou overlijden, dat pensioen misschien nog wel jaren aan de familie door te betalen, als hij niet op de hoogte zou worden gesteld van haar sterven. ‘Nou’, zei de baboe, ‘daar hoeft u zich geen zorgen over te maken. Ik beloof u dat ik u daarvan meteen op de hoogte zal stellen.’
Jaren verstreken en op een middag zat de ex-soldaat op de waranda van het huis en hij zag iemand in de verte in de straat naar hun huis toe lopen. Hij keek goed en zag dat het hun vroegere kindermeisje / baboe was, die op dat andere eiland was achtergebleven. Dolblij holt hij het huis in om de anderen te waarschuwen. ‘Onze oude baboe komt er aan!’ Iedereen loopt naar de waranda, maar daar is niemand in de straat meer te zien. Hij begreep er niets van.
Een week later krijgen ze een brief waarin de familie meldt dat de baboe overleden is: op de dag en het uur waarop die ex-soldaat haar naar hun huis had zien lopen.

Van oud naar nieuw…

Vele jaren geleden mocht ik een bijzondere vrouw in het verpleeghuis Groenelaan begeleiden. Mevrouw H. heeft nog maar een korte tijd te leven, want ze had door haar hele lijf kanker. Er waren al momenten, dat ze haar 35 jaar geleden overleden man af en toe in de hoek van haar kamer zag staan. Hij was precies zó gekleed, vertelde ze me, als dat ze hem begraven had.
Terwijl ze half sliep, zat ik naast haar bed. ‘Dag Henk’, zei ze in haar slaap en toen ze even later wakker werd, keek ze me stralend aan en zei: ‘Ik heb Henk, mijn man, gezien. Hij wacht op me.’
Een paar dagen voor haar overlijden kreeg deze diepgelovige vrouw een droom. ‘Ik sta op de Dam in Amsterdam, vlak voor het koninklijk paleis. Ik weet dat er binnenkort een troonswisseling zal plaatsvinden. De oude koningin treedt af en de nieuwe zal haar plaats gaan innemen en gaan regeren. De nieuwe koningin verschijnt nu op het balkon van het paleis. Ze draagt een stralende en schitterend witte jurk, zó mooi dat ik er ontroerd door raak. Maar als ik goed kijk, dan zie ik, dat de nieuwe koningin nog met een ketting aan het paleis geketend zit.’
We hebben samen uitvoerig over deze droom gesproken. Voor haar werd het meer en meer duidelijk: de troonswisseling was haar sterven. Het is een overgaan van dit leven naar een ontroerend mooi nieuw leven. Ze zat alleen nog met een ketting aan de aardse materie vast. Pas als die ketting los is, zei ze, zal ze naar haar nieuwe leven overgaan.
Ze wilde graag dat ik in overleg met haar kinderen bij haar afscheidsviering zou voorgaan. Ik zou daar onder andere een gedicht ‘Van oud naar nieuw’ voorlezen, dat haar man Henk in een soort gedichtenalbum had geschreven. Het gedicht begint met de jaarlijkse overgang van Oudjaar naar Nieuwjaar, maar halverwege verandert de inhoud. Het wordt een doortocht van het aardse leven naar het leven bij de Eeuwige. Hij had er ook een tekening bij gemaakt: een grote klok met de wijzers op 12.00 uur.
Ze is nu stervend en ik zit naast haar bed. Terwijl ik het gedicht ‘Van oud naar nieuw’ lees en overweeg wat ik bij haar afscheid er over zal zeggen, beginnen buiten de sirenes te loeien. Het is 12.00 uur: de maandelijkse test in de gemeente of het luchtalarm functioneert. Wanneer ik naar haar kijk, zie ik, dat ze haar laatste adem uitblaast. Ze is precies om 12.00 uur overleden en liep haar weg: van oud naar nieuw…

Ze heeft beloofd dat ze terugkomt

In 2017 verscheen in de zaterdagse bijlage van het Parool een rubriek ‘De kraai’. Hierin tekent Mickelle Haest de ervaringen op van een Amsterdamse uitvaartverzorger: stuk voor stuk ontroerende, boeiende en verbazingwekkende verhalen.

In een buitenwijk van Amsterdam is na een lang ziekbed een vrouw overleden. Ik ga naar haar man toe om het afscheid voor te bereiden. ‘Kom maar achterom’ hoor ik hem roepen. Ik loop om het huis heen. Aan het water staat een hard plastic terrasset. Een grote man met een baard stelt zich vriendelijk voor en biedt me een stoel aan in de zon. ‘Ze had een lang ziekbed en voor haar was het genoeg. Maar ik wilde niet dat ze weg zou gaan. Ik had graag mijn hele leven met haar doorgebracht. Ik hield zo veel van haar’. Tranen stromen over zijn gezicht.

‘Ik wil graag dat ze in de huiskamer wordt opgebaard. Kom, ik zal iets te drinken halen.’
Als hij terugkomt, zet hij twee glazen op tafel. ‘De zon schijnt, dat moeten we koesteren. Laten we proosten op mijn vrouw’.

Nadat hij een slok heeft genomen, zegt hij: ‘Ze heeft me beloofd dat ze terugkomt. Ze komt terug als een eendje, een pulletje’. Hij begint te lachen en steekt bedachtzaam een sjekkie op.
Twee dagen later kom ik met een collega om de koeling van de overledene in de huiskamer te controleren. Het voorjaar brengt al een paar dagen heerlijk weer. ‘Haar mond zakt wat open’, zegt de man. ‘Ik heb de hele tijd het idee, dat ze nog wat zou willen zeggen.’ Met mijn collega en met hem wikkel ik een sjaaltje om haar nek.

‘Willen jullie nog wat drinken met mij?’ Ik knik. ‘Dan zullen we buiten gaan zitten’ en met zijn drieën lopen we naar het terras. ‘Ze is wel jong gestorven’, zegt mijn collega. ‘Ja, maar ze heeft beloofd dat ze terugkomt als een pulletje,’ zegt de man glimlachend en wijst naar de sloot.
Een moedereend zwemt met drie kleintjes achter zich aan onze kant op. Ze klimt samen met haar kroost uit de sloot. Waggelend door het gras komen ze naar het terras. Ze kwaken een tijdje naar ons, draaien zich dan om en springen de sloot weer in. Eén kleintje blijft achter, loopt naar de man en gaat op zijn afgesleten, bruine sandaal zitten. We zijn allemaal te verbijsterd om iets te zeggen. De man schiet vol. ‘Dan weet ik nu, dat zij er nog is’, zegt hij. Hij pakt het eendje voorzichtig op en brengt het naar de sloot. ‘Ga maar, liefje, ga maar…’

Een witte lelie

Een vrouw had een vrome broer op een seminarie. Deze werd ziek en een half jaar later kwam hij plotseling te overlijden. Toen men na de begrafenis thuis kwam, bloeide er een prachtige witte lelie in de tuin. Iedereen wist zeker dat deze daar nooit geplant was en dat er nog nooit een lelie in de tuin had gebloeid. De familie was er van overtuigd dat dit een laatste groet van de overleden broer was. In een agenda, die men bij het opruimen van zijn spullen vond, had hij zelf de datum en de tijd opgeschreven waarop hij zou komen te overlijden.

Dezelfde vrouw werd enkele dagen na het overlijden van haar man midden in de nacht wakker en zag hem tegen de muur van de slaapkamer staan. Hij glimlachte naar haar en zei:  ‘Waar ik ben, daar is het goed, hoor.’ Toen verdween hij en liet zich nooit meer zien.

Papa, laat mama maar los. Ze komt naar je toe

In 2017 verscheen in de zaterdagse bijlage van het Parool een rubriek ‘De kraai’. Hierin tekent Mickelle Haest de ervaringen op van een Amsterdamse uitvaartverzorger: stuk voor stuk ontroerende, boeiende en verbazingwekkende verhalen.

Buiten is het bitter koud. Binnen word ik bijzonder hartelijk ontvangen door een grote Indische familie. Schalen met dampend eten worden op tafel gezet.

‘Mami is gestorven,’ zegt een dochter. ‘We willen graag dat ze hier in haar traditionele sarong wordt opgebaard. Vader is al lang geleden overleden. Hij ligt in het familiegraf in het Gooi. Daar moet moeder ook begraven worden. Ze zijn samen eigenlijk altijd blijven leven op de manier zoals ze op Bali vlak voor de laatste wereldoorlog begonnen zijn.’

Op de dag van de uitvaart zit ik naast de chauffeur in de rouwauto. We rijden de overledene naar het familiegraf.  We worden gevolgd door de hele familie in wel twintig auto’s met zwarte rouwbandjes aan de antennes. In de buurt van Hilversum gaan we de snelweg af richting begraafplaats. Precies op een druk kruispunt slaat de motor van de rouwauto af. Wat de chauffeur ook probeert: de motor slaat niet meer aan. Om ons heen neemt de irritatie toe en velen beginnen te toeteren. ‘Ik krijg de auto niet meer aan de praat,’ zegt hij benauwd.

Ik stap uit en loop naar de auto’s van de familie.

‘Excuses’, zeg ik, ‘de rouwauto is stuk. We gaan een oplossing zoeken’.  ‘Oh, daar kunt u niets aan doen’,  zegt een tante. Ze slaat haar gebatikte stola nog wat vaster om haar frêle schouders. ‘Nee, dat komt niet door u’,  neemt een zoon het gesprek over. ‘Dat is papa’, zegt een dochter. ‘Papa is hier in de buurt overleden. Zijn geest houdt mami vast’. Het hele Indische gezelschap stapt nu uit en loopt naar de rouwauto. De chauffeur staat voorovergebogen met zijn hoofd onder de motorkap. ‘Wilt u de motorkap dichtdoen en even opzij gaan?’, vraagt de zoon. Met zijn allen gaan ze in een kring om de stilgevallen rouwauto midden op het kruispunt staan. Het getoeter om ons heen verstomt. ‘Papa, laat mama maar gaan’, zegt de zoon. ‘Ze komt naar je toe. Ze is naar je onderweg. Laat mama maar los’.

‘Het komt goed, blijft u maar rustig’, zegt een dochter tegen ons. Iedereen om de rouwauto prevelt iets als dat vader moeder moet loslaten en dat mami onderweg is. Na een paar minuten draait de zoon zich om naar de chauffeur: ‘Probeert u het nog eens’. De chauffeur gaat zitten, start en direct slaat de motor aan. Zonder verbazing gaat de familie weer terug naar hun auto’s. ‘Dat is de stille kracht’, zegt de zoon tegen mij.

Een enge droom

In het ziekenhuis waar ik gewerkt heb, vertelde een vrouw mij het volgende. Midden in de nacht komt haar zoontje van zes naar haar toe en zegt: ‘Mama, ik heb zo’n enge droom gehad’. ‘Het spijt me’, zegt ze, ‘maar vader heeft nu zo’n  hoofdpijn. Je kunt jammer genoeg niet bij ons komen liggen.’ Haar zoon loopt naar zijn eigen bedje terug.

’s Ochtends complimenteert ze haar zoon, dat hij zo lief terug naar zijn eigen bed was gegaan en ze vraagt: ‘Wat voor enge droom had je eigenlijk?’ Haar zoontje vertelt dat hij droomde dat hij door een vrachtauto werd overreden. ‘Ach’, zegt moeder, ‘Dromen zijn bedrog. Ga maar snel naar school.’ Haar zoon pakt zijn spullen en het valt haar op dat hij bij het weggaan haar wel driemaal gedag zegt. Vlak bij zijn school wordt hij door een achteruitrijdende vuilniswagen aangereden. Hij is op slag dood.

Afscheid

Op een afdeling van het verpleeghuis waar ik gewerkt heb, komt ’s nachts een demente man plotseling in zijn slaap te overlijden. Zijn vrouw wordt die zelfde nacht wakker en ziet hem heel duidelijk in haar slaapkamer staan. Hij kijkt naar haar, wendt zich af en verdwijnt. Vroeg in de ochtend wordt zij door het verpleeghuis gebeld en wordt haar verteld dat haar man overleden is.

Trilling

Een vrouw krijgt thuis van haar huisarts euthanasie. Terwijl zij wegzakt in haar dood en stopt met ademen, beginnen de lamellen van de raambedekking vlak bij haar hoofd seconden lang te trillen en tegen elkaar aan te klepperen. Haar dochter ziet een trilling boven haar hoofd. De huisarts zei dat hij nog nooit zo iets had meegemaakt.

Moet ik hier nog lang liggen?

Iemand die lang geleden werkzaam was bij het Bisdom Haarlem vertelde mij het volgende, dat hijzelf had meegemaakt.

Eind zestiger jaren van de vorige eeuw reed deze man met zijn auto diep in de nacht naar zijn huis. Het was blijkbaar licht aan het vriezen, want in een flauwe bocht glijdt de auto van de weg en knalt met grote vaart tegen een boom. De man wordt uit de auto geslingerd en komt een meter of vijftien van zijn auto op de grond te liggen. Hij voelt een stekende pijn en merkt dat hij los van zijn lichaam komt. Hij hangt nu boven de plek van het ongeluk, is zich dit bewust en ziet alles beneden hem gebeuren.  Na enige tijd komt er een andere auto langsrijden, die de ravage ziet, doorrijdt en de politie waarschuwt. De politie en de ambulancebroeders vinden hem in de buurt van zijn auto en hij hoort de ene broeder tegen de ander zeggen: ‘Nou, die is morsdood. Er is geen hartslag en ademhaling meer.’ Hij ziet van bovenaf dat hij niet al te zachtzinnig op een brancard wordt gelegd en de ambulance rijdt naar het mortuarium van een ziekenhuis in Utrecht. Daar wordt hij in een hoekje op een brancard gelegd. Er moet nog een arts komen om zijn dood te constateren.

Na enige tijd daar gelegen te hebben voelt de man een vreselijke pijn en hij merkt dat hij weer is teruggekeerd in zijn lichaam. Als hij dan in de verte in het mortuarium gerammel hoort, zegt hij: ‘Moet ik hier nog lang blijven?’ De mortuarium bediende schrok zich bijna een hartstilstand, maar binnen vijf minuten had hij vijf specialisten om zich heen die constateerden dat zijn longen ingeklemd zaten, hoeveel botbreuken hij wel niet had en wat er allemaal nog niet meer in zijn lijf was beschadigd.

Na ruim zes weken kon hij het ziekenhuis verlaten om nog lang te revalideren. In die tijd zijn de ambulancebroeders nog bij hem langs geweest en hij herkende hen van toen ze hem bij zijn ongeluk op de brancard legden.

Hij was door deze ervaring psychisch getraumatiseerd. Hij durfde niet meer door tunnels te rijden. Hij vond van zichzelf dat hij niet meer spontaan kon lachen en was ‘als de dood’ om dit eventueel nogmaals mee te moeten maken. Daarom had hij notarieel vastgelegd dat hij na zijn overlijden zo lang mogelijk ‘boven de grond’ moest staan en dat er iemand dan dagelijks moest constateren dat hij écht dood was.

Een zangvogel fluit

Het was ongeveer een jaar geleden dat haar vader overleden was. Haar moeder kon haar niet vertellen wanneer de as van haar vader uitgestrooid zou worden.

Op weg naar een vergadering moest ze veel aan haar vader denken. Opeens merkt ze dat ze de verkeerde afslag van de snelweg had genomen. Ze rijdt regelrecht naar de begraafplaats waar haar vader gecremeerd was. Ze wist niet waarom, maar volgde de stem van haar innerlijk.

Ze gaat op een bankje bij het crematorium zitten en kijkt naar verschillende begrafenissen die voorbij trekken.

Ze ziet dat het 15.15 uur is. Ze moet snel weg, want om 17.00 uur wordt ze honderdvijftig kilometer verderop verwacht. Toch zegt haar gevoel nog even te blijven zitten. Opeens begint een zangvogeltje vlak boven haar in een boom een schitterend liedje te fluiten. Ze krijgt er een warm gevoel bij. De vogel vliegt weg en zij gaat naar haar vergadering.

De dag erop belt ze het crematorium. Ze wil graag weten wat er met de as van haar vader is gebeurd.

‘Maar, mevrouw, dat kunnen we zó voor u  in de computer nakijken’, zegt een medewerker van het crematorium. ‘Hé, dat is ook toevallig, de as van uw vader is gisteren om 15.15 uur op het terrein van het crematorium uitgestrooid’.

Voor deze mevrouw was het fluiten van het vogeltje een laatste groet van haar vader.

Drie vrienden in Suriname

Toen ik nog lesgaf aan leerling-ziekenverzorgenden vertelde een Surinaamse vrouw mij het volgende verhaal.

Haar opa had twee vrienden. Ze waren alle drie ongeveer even oud. ‘Weet je wat,’ zei haar opa, ‘We maken met zijn drieën de volgende afspraak. Degene die doodgaat, laat bij de andere twee precies om 12.00 uur ’s nachts de klok stil staan.’  Er gebeurde jaren niets, tot een van die vrienden kwam te overlijden en die nacht om 12.00 uur stonden de klokken van de twee anderen stil. Een half jaar later stierf de tweede vriend van haar opa. Opnieuw stond zijn klok om 12.00 uur ’s nachts stil. Korte tijd later stierf ook haar opa: om precies 12.00 uur ’s nachts gaf zijn klok in de woonkamer geen geluid meer en bleef op 12.00 uur staan.

Bijna-dood-ervaring in het Jappenkamp

Paul de Blot was een collega van mij. Hij vertelt over een ervaring gedurende zijn vijf jaar in een Jappenkamp in Ned. Indië.

In mijn dodencel  gaf ik het op en kreeg ik een doodervaring dat ik door een hele diepe tunnel viel, zonder einde. En opeens hoor ik op de deur kloppen en dacht: mijn vriend leeft nog en ik schrok op en werd wakker. Maar ik was zo verzwakt, dat ik daarna blijkbaar in diepe coma / als dood raakte. Toen zag ik, hoe ik op een brancard werd weggedragen en hoe mijn vrienden in het kamp van mij afscheid namen. Maar ik zag een schoonheid, die ik niet kan beschrijven. Wat ik toen zag, daar heb ik geen woorden voor. Onbeschrijfelijk. Ik genoot! En de volgende dag moest ik terug. Ik zou om zeven uur begraven worden en ik lag in een doek gewikkeld op de pingpongtafel en toen rolde ik van de pingpongtafel af.  Iedereen schrok zich rot. En zo kwam ik weer tot leven.